Spirituele aspiratie in Nederland in het interbellum: theosofie, antroposofie en rozenkruiserij

In de geschiedenis zien we steeds dat uitgerekend in de greep van de diepste duisternis een nieuwe lichtende toorts oplaait.  We schrijven 1877 als Madame Blavatsky haar Isis ontsluierd wereldkundig maakt. Daarin volgt ze weliswaar in grote lijnen de darwinistische redenering maar dient haar tegelijk van antwoord door de mensheidsontwikkeling te plaatsen in een vele ruimer, in een kosmisch verband. Ze vestigt de aandacht van haar lezers, aan de hand van de nieuwste ontwikkelingen op het vlak van elektromagnetisme en atoomwetenschap, voorbij de stoffelijke verschijning op hun fijnere lichamen, etherische, astrale en mentale.

Tegelijk geeft ze aan hoe de mens geroepen is zijn geestelijke vurige essentie opnieuw te ontdekken. Spreekt in dat verband van de werkzaamheid van de vuurether, die voor de mens de brug slaat naar de monade. Om langs een lange ontwikkelingsweg op de lange duur de goddelijke zielevonk te kunnen bevrijden uit de tentakels van de stof.

Ze merkt op: ‘Vuur is de meest volmaakte en onvervalste weerkaatsing, in de hemel zowel als op aarde, van de Ene Vlam, Het is leven en dood, de oorsprong en het einde van elk stoffelijk ding. Het is de goddelijke substantie’.

Het is in haar spoor dat Alice Bailey haar magistrale Verhandeling over het Kosmische Vuur uitvoerig schrijft, niet alleen over het vuur van het denken maar ook over het elektrische vuur van de geest, over de kundalini-energie en over de vernieuwing van het astrale slangenvuur.

Na HPB is het aan Rudolf Steiner (grondlegger van de antroposofie). Die combineert het visionaire vermogen waarmee hij kan lezen in de Akashakroniek met een stevige natuurwetenschappelijke en brede filosofische vorming. Zo brengt hij de geestelijke afkomst en toekomst van de mens in kaart in de diverse openbaringen van de aarde. Van het vroegste bestaan in de warme saturnusfase tot in de verre toekomst op Vulcanus.

Steiner trekt zijn antroposofische mensbeeld door op tal van gebieden van de samenleving. Gaande van landbouw en geneeskunde tot kunst en architectuur. En zijn invloed op tal van creatieve denkers en kunstenaars in de eerste helft van de twintigste eeuw is – zeker in Nederland – dan ook niet te onderschatten. Dit strookt ook met zijn bekommernis om de menselijke ik-persoonlijkheid en haar omgeving zowel cultureel als spiritueel te verheffen.

In deze rij hoort naast Spencer Lewis ook Max Heindel thuis. In zijn Wereldbeschouwing der Rozenkruisers legt hij de geestelijke evolutieweg van de mens in toegankelijke en verstaanbare taal uit. Met zijn Rosicrucian Fellowship die opereert vanuit Californië wil hij de mens in zijn persoonlijk leven onderwerpen aan een ingrijpende levensreform. ‘Met een gezond lichaam, een liefdevol hart en een helder verstand’.

Dit werk ondergaat vanaf de jaren twintig in Nederland onder impuls van Z.W. en Jan Leene een belangrijke vernieuwing. Door een krachtige verbindingslijn die ze trekken tussen de nieuwe theosofie en het gnostiek-christelijke en heidens-hermetische gedachtegoed. Maar tegelijk door zich een beeld te vormen van haar totale structurele verandering waar de huidige mens voor staat.

Daarom maken zij het transfigurisme tot kernstuk van hun wijsbegeerte. En bouwen met enkele getrouwen aan een geestelijke piramide waarvan de top een vurig vlammende punt is. En zo steken zij het pioniersvuur aan van de moderne gnosis van het Rozenkruis.

Bron: Op vleugels van vuur, Symposionreeks 29